Kort geleden trof ik mijn ex-collega’s van Het Gezinsblad bij een jubileumfeestje en natuurlijk werd het weer opgerakeld: mijn valpartij in Edam, waarbij ik in een gracht donderde en ik er op eigen kracht niet uit kon komen. Het verhaal zal me altijd blijven achtervolgen.
Was het de aflopende kade met spekgladde kinderhoofdjes? Ben ik gestruikeld? Heb ik, in peilloos diepe gedachten verzonken, gewoon niet opgelet? Was het misschien een combinatie van dit alles? Geen flauw idee. Feit is echter dat het op een kwade dag, pakweg 15 jaar geleden, ernstig misliep.
Ik had met kunstenares Gea Karhof uit Edam een afspraak gemaakt voor een interview en ik reed op een ochtend naar haar huis en atelier aan de Voorhaven. Mijn auto parkeerde ik aan de waterkant, ik stapte uit en liep voorzichtig langs de zijkant naar achteren om mijn tas uit de kofferbak te pakken. Daar ben ik nooit aangekomen.
Ik weet nog dat alle besef van tijd en ruimte ineens wegviel en ik het gevoel had in het luchtledige te zweven. En toen lag ik in het water. Ik was in de gracht gevallen en stond daar tot mijn middel in. ‘Nee,’ zei ik zacht. En toen nog een paar keer, steeds een stukje harder: ‘Nee. Nee! NEE!’ Het besef raakte me als een karatetrap. Ik stond in de gracht. Daar kon ik niet omheen. Maar ik kon er vooral niet uit.
Er zat niets anders op dan tot actie over te gaan. Ik keek omhoog en het was akelig stil op straat. Dat kwam me goed uit, want dit hoefde echt niemand te zien. Op de kant klimmen had geen zin. Te hoog en te glad. Ik waadde daarom naar de burg, zes meter verder. Misschien kon ik me daar wel aan iets optrekken. Dat kon niet.
Toen kwam het me toch wel gelegen als er enig volk zou rondlopen. Er fietste een vrouw voorbij maar die had alleen aandacht voor het kind dat voorop in het zitje zat. Ergens wel logisch. Maar toen ik daarna weer naar boven keek, staarde ik in de verbouwereerde gezichten van twee jongens van in de twintig. Ze begonnen keihard te lachen. ‘Jongens,’ zei ik, ‘jullie mogen erom lachen, dat zou ik ook doen, maar trek me er wel even uit.’
Dat hebben ze gedaan. Klotsend in mijn schoenen heb ik me gemeld bij Gea Karhof en haar gezegd dat ik snel naar huis zou rijden en later zou terugkomen. Ze gaf me een vuilniszak mee zodat ik die op mijn stoel kon leggen en ben naar huis gegaan. Al rijdend bedacht ik nog hoe blij ik was dat ik op de heenweg mijn bijna lege tank had gevuld. Ik zag me daar anders al helemaal staan aan de balie. Kleddernat, modderspetters op mijn bril en kroos rond mijn kruin: ‘Pomp 6, alstublieft’.
Die ellende is me bespaard gebleven. Het was zo al erg genoeg.
Marcel van Stigt (1961) is journalist en (tekst)schrijver. Hij schrijft levensverhalen voor particulieren (Zie http://marcelvanstigt.nl/) en webteksten voor ondernemers (zie http://prettigleesbaar.nl/). Het menselijke verhaal staat bij hem centraal.