Door Marcel van Stigt – Het wordt weer tijd voor een nieuw gezicht. En dus maakte ik zaterdag in de Purmerendse binnenstad een oriënterend rondje langs diverse brillenwinkels. Geen idee nog wat voor montuur het gaat worden. Eén ding is in ieder geval zeker: terug naar de lens ga ik nooit meer. Daarvoor zijn mijn herinneringen te pijnlijk.
Vanaf mijn tienertijd droeg ik al een bril, maar die heb ik rond mijn vijfentwintigste jaar ingeruild voor lenzen. Het was behoorlijk wennen. Aanvankelijk voelde het alsof ik in een zandstorm terecht was gekomen. Na twee weken waren mijn ogen vertrouwd met de nieuwe hulpmiddelen.
Hoewel, niet helemaal. Met mijn rechteroog bleek iets bijzonders aan de hand te zijn. Daar kwam ik achter tijdens de eerste controle bij de oogarts. Hij bestudeerde mijn oog met een vergrootglas, trok zijn wenkbrauwen ineens hoog op en wenkte naar zijn twee assistentes. ‘We hebben er weer een!’ riep hij enthousiast. ‘Nu kunnen jullie het zelf ook eens zien!’
Ik bleek een keratoconus te hebben, een oogafwijking die kennelijk nogal zeldzaam was.
‘Dit gebeurt mij slechts drie keer per jaar!’ jubelde de oogarts. Hij wilde dit zijn assistentes niet onthouden. Zij mochten ook naar mijn oog kijken. Ze klapten nog net niet verrukt in hun handen, maar ook zij vonden het heel bijzonder.
Eenmaal hersteld van het moois dat hem was overkomen gaf de oogarts mij aan de hand van een haastige gemaakte schets enige uitleg. Dan wist ik zelf tenminste ook over wat voor uniek oog ik beschikte. Mijn hoornvlies was niet mooi rond, maar kegelvormig. Daar draaide het om. Mijn lens zou daardoor een beetje wiebelen en soms verschuiven. Daar moest ik het dan de rest van mijn leven mee doen.
Ik wijk graag af van de massa, maar dit stemde me toch een beetje somber. Dramatisch was het allemaal overigens ook weer niet. Lastig wel. Vooral met autorijden. Mijn lens kon namelijk wel eens spontaan in een ooghoek schieten. Dat gebeurde dan net als ik een onoverzichtelijk kruispunt naderde, in een scherpe bocht zat of achteruit wilde inparkeren. Tot schade heeft het gelukkig nooit geleid. Ik raakte er zelfs heel bedreven in om tijdens het rijden de lens met een snelle vingerbeweging weer op zijn plaats te zetten.
Mijn oog weigerde ook wel eens bot de lens te accepteren. Zoals een baby een aangeboden speen het liefst meteen uitspuugt. Dan moest ik de lens helemaal verwijderen en opbergen. Een secuur werkje, maar de auto aan de kant zetten vond ik te veel moeite. Ik wachtte tot ik voor een rood verkeerslicht stond en benutte de minuten dat ik mijn handen vrij had. Soms was de tijd te kort. Dan was het groen en moest ik, met mijn lens net in mijn hand en het doosje op de passagiersstoel, weer rijden. Dan raakte ik behoorlijk geïrriteerd. En zo was ik dus waarschijnlijk de enige Nederlander die hartgrondig vloekte zodra een verkeerslicht van rood naar groen sprong.
Marcel van Stigt (1961) is journalist en (tekst)schrijver. Hij schrijft levensverhalen voor particulieren (Zie http://marcelvanstigt.nl/) en webteksten voor ondernemers (zie http://prettigleesbaar.nl/). Het menselijke verhaal staat bij hem centraal.